Trappenjargon
Deze termen komen zeker van pas:
-
Leiwang: de horizontale wang die ter afwerking langs het trapgat of het bordes loopt, noemen we de leiwang of slepende wang.
-
Leuning: een trap wordt extra veilig wanneer deze is uitgerust met een leuning. Het gedeelte waaraan je je vasthoudt is de handgreep. Deze kan uit hetzelfde materiaal bestaan als de rest van de trap of net niet. Verder kan een leuning mooi aansluiten op de trap, maar kan hij ook rechtstreeks op de muur bevestigd worden.
-
Spijlen (of balusters): de spijlen of balusters zijn de verticale steunen die de handgreep met de traptreden of de trapwang verbinden. Zeker wanneer je kinderen hebt verhogen ze de veiligheid van jouw trap. Je kunt kiezen voor horizontale of verticale spijlen, voor verschillende materialen en afwerkingen. Een alternatief voor spijlen zijn glazen of metalen panelen.
-
Hoofdtrappaal: dit is een vaak sierlijke of extra robuuste trappaal bij het begin van de trap die extra steun biedt, maar vaak ook een decoratieve functie heeft.
-
Aantrede: dit is de horizontale afstand tussen de voorkant van twee opeenvolgende treden is de aantrede. Bij een normale trap is dit 20 tot 22 cm. Bij een steile trap is dit iets korter en bij een luie trap iets langer.
-
Tredevlak: de horizontale vlakken waarop je je voeten zet bij het traplopen, zijn de tredevlakken.
-
Tegentrede of stootbord: zoals we al aanhaalden, beschikt enkel een gesloten trap over tegentreden. Dit zijn verticale stootborden – zo genoemd omdat je er met je voet tegenaan kunt 'stoten' – die de treden met elkaar verbinden.
-
Bloktrede: de eerste trede van een trap is de bloktrede. Vooral bij klassieke trappen is deze groter. Hij zorgt voor een comfortabele opstap en een elegante aanblik.
-
Val: de totale (horizontale) hoogte van een trap is de val.
-
Stijgingshoek: deze bepaalt hoe stijl uw trap is. Wil je je trap makkelijk kunnen belopen, kies dan voor een exemplaar met een stijgingshoek van maximaal 45 graden.
-
Wang: de treden van een trap zijn aan weerskanten vaak verankerd in de trapwang of trapboom. Dit zijn de hellende balken die aan de zijkanten of aan de onderkant van de trap voor steun zorgen.
-
Wel of tredeneus: dit is de uitsprong van de trede ten opzichte van het stootbord. Een wel kan de veiligheid bij smalle treden verhogen, maar hij kan ook voor een gevaarlijke situatie zorgen indien hij langer dan 5 cm is. In dat geval zou je er wel eens over kunnen struikelen.
-
Trede: dit spreekt ongetwijfeld voor zich. Zonder treden is er eenvoudigweg geen trap. Het zijn de loopvlakken waarop je loopt. Bij een gesloten trap bestaat een trede uit een tredevlak en een tegentrede of stootbord, bij een open trap bestaan de treden enkel uit tredevlakken.
-
Optrede: de hoogte van een traptrede noemen we de optrede. Samen met de aantrede bepaalt deze of de trap makkelijk beloopbaar is.
-
Traparm: hiermee wordt het geheel van opeenvolgende treden bedoeld die niet worden onderbroken door een bordes.
-
Welstuk: de laatste trede bovenaan de trap die gelijkloopt met de verdieping of het bordes heet het welstuk.
-
Bordes of palier: vooral bij lange trappen zijn tussenplateaus aangenaam. Deze hebben een grotere oppervlakte dan de andere treden en dienen als rustpunt. Meestal bevinden ze zich halverwege de constructie, maar ze kunnen ook aan het begin of einde van de trap voorkomen.
-
Trappaal: de paal die bovenaan de leuning staat of voor de overgang zorgt op het bordes, is een trappaal.
-
Verdreven trede: wanneer een trap een draaibeweging maakt, zijn de treden op dat punt aan de binnenkant smaller dan aan de buitenkant. We spreken dan van verdreven treden. Spiltrappen of wenteltrappen zijn hier volledig uit opgebouwd.
-
Doorschietende trede: we spreken van een doorschietende trede wanneer deze zich op de trapbomen (zie betekenis bij de term 'Trapboom') bevindt in plaats van ertussen.
Bron: Compleet wonen 2016-2017 | Foto Trappen Smet | Tekst Anneleen Peeters